Het is de eerste ochtend van de maand die volgt op die van de keizer. Af en toe raakt de zon reeds 's ochtends in ademnood. Wolken dekken alles af waar mogelijk. 's Nachts hangen er mistbanken die nu al ijskoud aanvoelen aan de billen. De afgelopen zomer heb ik zeeën gezien en zeewinden geroken. Ik heb steen- en zandstranden bepoteld. Een supercel zien bevallen in ondiep water. Ik heb gezien hoe marginalen geen garnalen maar mosselen à volonté aten. Ik heb een occasioneel gedicht geschreven. Snelheidsborden aan mijn laars gelapt. De ijle lucht geproefd op Cap Gris-Nez.
Daar ligt ze dan, de badstadstrook, nauwelijks zichtbaar vanuit een weersatelliet. Morgen halen de redders bakzeil als vanouds, slibben de wegen naar de Hoofdstad dicht in plaats van die naar de Kust. De ijsventers gaan weer sidderen en beven in de fabriek. Inwisselbaarheid is een maritieme ziekte.
Ik kijk bescheiden uit naar de herfst, maar er mag nog even worden genazomerd tot de achtmaand. Vanaf dan is het aan de kaarsen en de schriftjes, de theebuiltjes en de koffiepads, de lamp en de Muze. Die laatste heeft mij een aanzoek gedaan.
Laatste reacties