Ik kan niet leven in de mediocriteit. Ik ben geboren met een stok in mijn hoofd, horizontaal geprangd tussen het linker- en het rechteroor. Aan die stok hangt de melancholie te zwieren als een perpetuum mobile, niet van voor naar achter maar van links naar rechts. Die beweging geeft een vals gevoel van veiligheid. Veronderstelde grond onder de voeten die er niet is. Tijdens het schommelen pleeg ik misselijk te worden. Algauw ziet het dan zwart voor mijn ogen. Dezelfde wegdraaierigheid heb ik als ik 's nachts in bed kruip. Ik moet stante pede de ogen weer openen na het sluiten. Dat is een slecht teken, denkt de denker in mij.
Ik kan niet leven met middelmatigheid. Steeds vaker zoek ik de uitersten op. Grijswaarden gaan op de schop. Ik trap wild om me heen. Wit en zwart maken me rustig. Alle kleuren of geen kleuren, niet meer, niet minder. Grijs lacht me uit. Ik lach terug, spuw gele furie en rode smurrie. Uitersten zijn de bètablokkers die mijn demonen in de boeien slaan.
Ik zie de vaalgrijsheid steeds vaker regeren in ringen om andermans ogen. Jij hebt ook vuile bruine ringen om je oogkassen, zei iemand onlangs tegen mij. Dat komt omdat ik moe ben van het moeten vechten tegen kots, kitsch en slijm(ballen), repliceerde ik. Iets met splinters en balken, daarvoor durf ik mijn hand in het vuur te steken.
Als kind deed ik plassen uit hun vel springen. Echter, de regen is verzuurd en verbloed. Al wat ik nog registreer, is tomatensoep uit blik.
Laatste reacties