Op de keper beschouwd is het de tijd die ons overal en altijd onmerkbaar doodknijpt. Ik zie iedereen om me heen hetzelfde doen. Alleen het water wacht niet. Het stroomt gehoorzaam bergafwaarts. Tenzij het opgesloten zit in een wachtbekken. Dan wacht het. Op verdamping - met dank aan de zon. Of desnoods op opengezette sluizen die er meestal helemaal niet zijn. Water is vrij dom, besef ik hier en nu. Mutatis mutandis geldt dit ook voor de mens. Het getuigt niet van groot intellect te wachten op iets waarvan het niet zeker is dat het komt. En aangezien niets zeker is, is wachten zinloos. Deze levensles breng ik reeds menig jaar in de praktijk. Ik wacht op niets en ik verwacht niets. Het helpt daarbij om een man te zijn. Mannen kunnen immers niet in verwachting zijn. Maar los daarvan zou ik ook als vrouw nergens op wachten. Of op niemand. In wachten zit het woord 'achten'. Dubbele oneindigheid met andere woorden. Je kan niet tot in de dubbele oneindigheid wachten. Daar heb ik geen tijd voor en zelfs niet het nodige geduld, een deugd die mij desondanks vaak wordt toegedicht.
Neen, wachten doe ik al lang niet meer. Nergens. Voor niemand of niets. Niet in het treinstation. Niet bij de kapper. Niet bij de bakker. Niet aan de kassa. Niet in de file. Niet in het postkantoor. Niet bij de autokeuring. Niet op een nieuwe plaat van Kraftwerk. Niet op erkenning. Niet op een volledige zonsverduistering. Niet op de eerste sneeuw. Niet op het perfecte gedicht dat ik nooit zal schrijven. Niet op de dood van al wie mij lief is. Niet op de eerste tekenen van mijn bloedeigen dementie. Niet op de verzoening met mensen die ik nooit kan vergeven. Niet op geluk. Niet op de levensverzekering van iemand die bij me blijft.
Ik ben het dus niet eens met Raymond Herreman wanneer die stelt 'dat het beter is op iemand te moeten wachten , hoe lang ook, dan op niemand meer te moeten wachten'. Larie en apekool, beste Raymond. En ook niet met Cesare Pavese die beweert dat 'wachten tenminste nog een bezigheid is, terwijl nergens op wachten verschrikkelijk is'. Arme Cesare.
Des te meer kan ik mij vinden in de gedachtegang van Karel Jonckheere. 'Ons gevaarlijkst oordeel over iemand ontstaat als we op hem moeten wachten. Daarom ben ik steeds op tijd.' Top! Tammy Welder kan evenzeer op mijn sympathie rekenen als zij zegt dat 'degene die alles al heeft meestal naast u in de wachtzaal van de dokter zit'.
Maar vooral zit ik op één lijn met Faith Hines: 'Als je eindelijk aan de beurt bent, is degene achter de toonbank doof, onnozel of Nederlands-onkundig'.
Laatste reacties