In een tijdspanne van vier maanden heb ik alle kleuren van de regenboog gezien. De boog kwam altijd boven het kaarsrechte asfaltpad hangen dat - evenwijdig met de rivier - de Ardense akkers doorkliefde. Hij vertoonde trekjes van stalking, ik van paranoia. De boog stond nooit gespannen, bij mij regeerde de spanningshoofdpijn als een tiran. Toen en daar, met een zon in topconditie als stille getuige, leerde ik hoe het voelt om anderen ijskoud te laten. Slechts een paar opflakkeringen deden mij smelten. Ik heb de zee gezien met een paar ongeleende ogen. Ik heb zelfs dankzij een meezittende wind het strand geroken. Doch, meestal ben ik doodgegaan, maar niet hard genoeg om niet opnieuw te moeten herrijzen. Die dekselse ik die me hardnekkig blijft volgen en niet opgeeft. Hoe vaak heb ik 'm al niet verrot willen slaan.
Met verbijstering stel ik intussen vast dat het land geregeerd wordt door vieze mannetjes enerzijds en valse vrouwtjes anderzijds. Ik zou er soep van koken, ware het niet dat ik geen soep verteer. Ik begrijp dat men steeds vaker naar het wapen van de wanhoop grijpt, zelfs wanneer die wanhoop zich laat vertalen in kogelregens zonder paraplu. Het winteruur maakt het vangnet van de eenzame mens kapot. Met een gigantische schaar knipt hij er lukraak mangaten in. De tengere eenzaten lopen het grootste gevaar. Het mangat is de antipode van het vrouwengat, al geldt in deze: les extrêmes ne se touchent pas.
Steeds talrijker zijn de vrouwen die in de blik mijns aanschijns waterlanden en zich daarvoor zowaar excuseren. Ik heb nooit anders gekend, vrouwen die zich begrepen voelen en zeggen dat ik anders ben dan de anderen, mij vervolgens bij de pols grijpen en vragen of ik geen koffie wil. Neen, dat wil ik niet. Of toch niet meteen. Ik wil alleen maar begrepen worden en niet alleen zijn. Ik kan tussen beide niet kiezen. Ze zijn het alfa en omega van mijn zielepijn.
Ik zie steeds vaker mensen die steeds minder empathisch zijn. Ik zie steeds meer mensen die geen sorry meer zeggen. Ik zie steeds meer mensen die nergens meer bij stilstaan, gejaagd als ze zijn aan boord van hun rollercoaster. Hun afgestomptheid maakt me misselijk, maar het zijn zij die op me kotsen. Het zou voor de brandweer verboden moeten zijn hen uit hun benarde positie te bevrijden.
Het toeval speelt kat en muis met me. Het vrouwtje van 109 deed dat ook, maar nu niet meer. Misschien heeft het vermaledijde winteruur haar de ingebeelde schuilkelder ingejaagd. Misschien ligt ze te rotten achter de witte voordeur die ook overdag gesloten blijft. Geen hond kan het wat schelen. Leeft ze nog?
Meelijwekkend is het volkje dat boekenbeurzen frequenteert voor de belegen hot dog om 12 uur 's middags, de snelle hap-niemendalletjes en de geforceerde handtekening van tv-koks die kookboeken tevoorschijn toveren met de copieuziteit van een slagroomspuit. Elke keer hoop ik dat een geniale gek zijn smartphone gebruikt voor de aankondiging van een bomalarm in hal 4, waar narcistische egotrippers netjes op een rij de pen in aanslag houden, in extenso gepamperd door een promomeisje dat er tof uitziet maar nog nooit een boek die naam waardig heeft gelezen. Mijn god, gun me een lege hal in gezelschap van Leonard Nolens en Jeroen Brouwers. Drie gepatenteerde zwijgers in conclaaf. Witte rook zal ons worst wezen.
Laatste reacties