Hij hangt onzichtbaar te zweven boven de rivier, alomtegenwoordig en incognito. Hij doet het water tegen de betonnen boorden kletsen als een perpetuum mobile, zelfs wanneer het binnenschip aan de einder is verdwenen. Hij en de wind, ze schrijven een onzichtbare entente met de rossige pap van premature blaadjes.
Hij is mijn beste vriend. Hij voelt als mijn tweede huid, alsof hij het rennerspakje is in hetwelke ik onvermoeibaar lijnen trek, dag in dag uit, van O naar K en van K naar O, tegen de wind in en met de wind in de rug. Maar áltijd op het binnenblad, koppige ezel die ik ben. De tijd is, bij uitstek tijdens de hoogzomer, deelbaar in fracties van twee minuten. Op de dag zelf zie je de dag niet korten, zelfs niet wanneer die betrokken en zwanger van de donkere wolken eindigt. Na een week kan je al de contouren van the whole picture zien. De nacht is een veelvraat die etmaal na etmaal geduldig stukjes dag wegvreet uit de buik van het heelal.
De nacht verdraagt geen licht en dus ook geen pottenkijkers. Hij weet dat ik gek ben op hem. Hij weet dat ik niet ploeter met de bedoeling de verhitte voeten te blussen maar enkel en alleen om grondig te aarden.
Hij is zijn licht al komen opsteken, zoals altijd onaangekondigd maar wel herkenbaar voor de insider die ik door de jaren heen ben geworden. Hij striemde gisteren anderhalf uur lang in mijn gezicht, hij wist van geen ophouden, hij blies en blies telkens opnieuw zijn longen vol. Uiteindelijk stonden mijn rennersschoenen blank te dansen in hun klikpedalen.
Er komen schone tijden aangeblazen.
Laatste reacties