Onder hun oksels geurden de Japanse kerzelaars naar lavendel in de publiekszone die dwars doorheen het lappendeken van volkstuintjes sneed. De zon, die moest opboksen tegen de schrale onzichtbare wind, was genadig. Een betonnen slang van aangestampte tegels kronkelde zich een baan langs scheidingslijnen, serres en tuinhuisjes. Ik moest denken aan Billy van Kommil Foo, die begraven lag achter in de tuin, midden van salade, wortel en ajuin. En ook aan vergeten groenten van weleer, toen grootmoeders nog de magen van hun kleinzonen kneedden naar overgrootmoeders gelijkenis. Zurkel, pastinaak, rozemarijn. Rabarber aan de rand van de straat, net niet gewurgd in een bed van onkruid. Werkloze frezen sliepen onder glas, waarvan het lichtpunt het eerste rubberzweet aan de machinerie ontlokte. Zaaibedden lagen geduldig te wachten op vers zaad. Op de meeste perceeltjes gaf niemand thuis. Op een verdwaalde hellehater na lag iedereen kasseien te vreten.
Laatste reacties