Ik ging tevergeefs over tot handenstand om mijn hoofd te laten leeglopen, maar de kloof tussen hamer en aambeeld was vakkundig dichtgespoten met spouwsilicoon. Ik zag iedereen ondersteboven. Hun pupillen hingen verduiveld hoog in de uitgewoonde oogkassen. Ik keek door iedereen heen. Doffe blikken, kapotgeweend, sufgepoederd. Ik voelde hun ogen tussen mijn ruggewervels priemen, met het geduld van Appenijnse reddingswerkers. Ik moest het definitief verkorven hebben. Het was alleen nog wachten op de samenzwering van vlees en bloed. Mijn nek maakte slagzij na maanden van twijfelen tussen draaglast en draagkracht. Het werd ten langen leste pompen of verzuipen. Met twee voeten vooruit trapte ik in mijn droom de patrijspoorten uit hun kaders om 's ochtends te merken dat dit écht was gebeurd. De geniepige novemberkou kroop onder mijn deken terwijl de schootwarmte met geweer in aanslag verjaagd werd. Ik werd koud gepakt door de thermostaat van de haat.
Nekschot.
Laatste reacties