Zou het kunnen dat ik al een maand of vier met een gebarsten (gebroken?) middelvinger aan de linkerhand rondloop? Een intrafamiliair gevecht in regel was het, temidden de lange hete zomer, die aan de basis lag van het mankement dat ik met frisse tegenzin mee blijf dragen zonder perspectief of enig hoopvol teken van genezing. Ik moet denken aan de aangetrouwde opa die tijdens het interbellum van de vorige eeuw de neus aan het venster stak, vervolgens brak, niemand aansprak en er uiteindelijk bleef mee lopen in de hoop dat hij - het reukorgaan - vanzelf weer aaneen zou groeien. Quod non. Vandaag, op zijn 86ste, zit het kind van weleer met kromme benen maar vooral met een schreeuwlelijke kromme neus op zijn arendsnest. Misschien speelt de zomerblessure weer op - wat hou ik van het woord opspelen trouwens - nu de herfst tabula rasa heeft gemaakt met het nazomertje van dertien in een dozijn. Wat staat me nog allemaal te wachten? Zal alles blijven wat het is, een scheut van pijn en venijn bij elke onbedachte kromtrekking? Zal de striemende winterkou mijn vinger doen afvriezen en chronisch gevoelloos maken? Zal ik nog kunnen blijven tokkelen op klavieren en touch screens? Misschien moet ik toch maar eens botjes en kootjes laten tellen onder de loupe van de radioloog. De proximale falanx, mijnheer, daar moet u kijken.
Laatste reacties